Search form

UZ Gent Pathologie

Contact details
Traineeship proposition
Abstract
Testimony
Admin
Stageonderwerp 2012-2013: Detectie van HPV in orofarynxcarcinomen: HPV in situ hybridisatie of p16 immuunhistochemie?
Hoofd-en halskanker maakt 6% van alle kankers bij mannen en 2,1% van alle kankers bij vrouwen uit in Vlaanderen. Meestal gaat het hier om spinocellulaire carcinomen die typisch geassocieerd zijn met risicofactoren zoals alcoholgebruik en roken. Vrij recent werd het Humaan Papillomavirus (HPV) geïdentificeerd als risicofactor in het ontstaan van carcinomen van de hoofd- en halsregio. Voornamelijk t.h.v de orofarynx speelt dit virus een rol waarbij de prevalentie van HPV in spinocellulaire carcinomen hier ongeveer 35% bedraagt. De HPV virussen die teruggevonden worden zijn gelijkaardig aan deze beschreven bij baarmoederhalskanker, met type 16 en 18 als meest voorkomende types. De patiënten met HPV-positieve tumoren presenteren zich vaak met kleine primaire tumoren die toch reeds gemetastaseerd zijn naar de lymfeklieren. Deze patiëntenpopulatie is meestal jonger en heeft, ondanks het gevorderde stadium bij diagnose, een betere prognose dan patiënten met niet-HPV-gerelateerde hoofd- en halskanker. Dit wordt o.a. verklaard door de leeftijd van deze patiënten en hun betere gezondheidstoestand, maar dit type tumoren blijkt ook gevoeliger voor radiotherapie. Morfologisch worden deze spinocellulaire carcinomen gekenmerkt door een basaloid aspect. Detectie van HPV is mogelijk op biopsie- en resectiemateriaal dat ingebed werd in paraffine d.m.v. PCR, HPV in situ hybridisatie en p16 immuunhistochemie. Op de dienst Pathologische Anatomie van het UZ Gent zijn HPV in situ hybridisatie en p1,
 
Stageonderwerp 2005-2006
EGFR in adenocarcinomen van de long. Een vergelijkende studie tussen immunohistochemie en in situ hybridisatie.

Abstract bachelorproef 2015-2016Optimization of the procedure for making embeddings of cytological samples, EBUS/EUS

The subject of my bachelor thesis performed at the laboratory of pathology at the University Hospital Ghent, was to compare different preparation procedures for cytological samples, obtained by Endo Bronchial Ultrasound (EBUS) and Endoscopic Ultrasound (EUS) prelevation.

The major problem when dealing with EBUS and EUS samples is the fact that these samples only contain a limited amount of cells. Sometimes there is not enough material to allow embeddings or to make a preparation for additional stainings. Different embedding procedures are described in the literature and used in pathological laboratories. Therefore, it would be useful to compare different procedures used in different laboratories and compare the yield of obtained tissue and/or cells.

The procedure applied at the laboratory of pathology, University Hospital Ghent were compared with the procedures of AZ Delta, Roeselare, and AZ Sint-Lucas, Ghent.

Different methods were compared for sample preparation, including the procedure of Cytoblock, the procedure with formol/acetic acid, the procedure of the CytoFoam Disk, the procedure from AZ Sint-Lucas with isopropanol, and finally the procedure from the AZ Delta using plasma and thrombin.

These different embedding preparations were followed by staining with haematoxylin-eosine (H&E). All embeddings were microscopically evaluated based on the cellularity and the morphological interpretation of the cytoplasmatic and nuclear detail of the present cells. Additionally, the cost and the labour-intensity of the technique was added to this evaluation.

Based on the evaluated criteria, the method with plasma and thrombin and the Cytoblock method come out on top. The neutral method and the method with isopropanol also meet the specifications and are slightly cheaper. However, they are unfortunately less efficient in the implementation. The selection of the CytoFoam Disk method is, especially based on price/quality, less performant and the method with formol/acetic acid has a significant drawback that in some preparations the haematoxylin and eosin stains are weaker and therefore the evaluation of the cells and/ or tissue is suboptimal.

Samenvatting eindwerk 2013-2014Immunohistochemical detection of LMP1 in lymphoproliferative disorders

 

In this work, there is set up an immunohistochemical staining for the detection of Epstein-Barr virus-infected cells. EBV present in tissues can be detected in two ways, on the chromogenic in situ hybridization (CISH) way with probes that are directed against the viral RNA or with a method in which the proteins can be detected by latent membrane protein one. These two methods were also compared in order to establish a correct and reliable diagnosis. The comparison and combination of these two results, also provides a better interpretation of the EBV encoded RNA’s (EBER) or LMP1 signal. The signals can occur in the malignant or in responsive cells.
There are worked out three possible methods in this work. These three methods are all based on the modern multimer method. The main difference between the methods is the pretreatment step, which is adjusted step by step.  At the end of the project, only one method remains, which finally gives the best results.
This method which using a heat induced pretreatment step and EDTA buffer is ultimately chosen as the best staining protocol. The protocol has undergone many changes and developments in order to obtain the best results. The incubation period from both, the primary antibody and the pretreatment step were adjusted. In addition, the primary antibody was also often adjusted to obtain a strong staining. Finally, the microscopic image has been improved by adding an extra amplification step.
Background staining, blurry image, low contrast and poor nuclear staining are some problems that can occur during this project. These problems can be solved by adjustments to the protocol. There is also a presumption of the occurrence of a peripheral band structure, present in different tissues. It is assumed that this problem mainly occurs in the cutting of the tissues. This problem seems easy to solve by cutting the tissues much finer (2μm).
The results confirm the proper development and success of optimizing the method.
 

Samenvatting eindwerk 2012-2013: Detectie van HPV in orofarynxcarcinomen: Vergelijking van HPV in situ hybridisatie en p16 immuunhistochemie in 74 patiënten

Overmatig alcoholgebruik en roken zijn, vooral in combinatie, de belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan van orofarynxcarcinomen. Andere risicofactoren zijn een slechte mondhygiëne met bacteriële irritatie, slechte voeding, industriële verontreiniging en virale infecties. Het verband met virale infecties is de reden waarom deze studie wordt uitgevoerd. Vrij recent werd het humaan papilloma virus (HPV) geïdentificeerd als risicofactor bij 20 tot 30% van de orofarynxcarcinomen en blijkt deze factor gunstig te zijn voor de overleving van de patiënt.
De HPV detectie methoden in tumor weefsels variëren maar vooral polymerase chain reaction (PCR), in situ hybridisatie (ISH) voor het opsporen van HPV DNA of E6/E7 messenger RNA (mRNA) en immuunhistochemie (IHC) voor p16 worden het vaakst toegepast. Ook morfologisch kunnen HPV-gerelateerde tumoren soms herkend worden omdat deze spinocellulaire carcinomen vaak niet-keratiniserend zijn en een basaloïde differentiatie vertonen. Er is echter nog geen zekerheid over de meest betrouwbare HPV-detectiemethode waardoor de voor- en nadelen van de moleculaire methoden vergeleken worden met de doeltreffendheid en de voor- en nadelen van de IHC.
In dit onderzoeksproject worden stalen van 74 patiënten met een orofarynxcarcinoom via twee verschillende detectiemethoden getest op de aanwezigheid van HPV: high-risk HPV chromogen in situ hybridisatie (CISH) en p16 IHC. Van elk staal wordt ook een hematoxyline eosine (HE) kleuring bekeken om de tumor histologie waar te nemen.
Uit de resultaten blijkt dat na onderzoek op 74 stalen 15 stalen positief worden beschouwd voor HPV door beide detectiemethoden en 21 stalen positief worden beschouwd enkel door de p16 IHC. Dit geeft aan dat maar liefst 28,4% van alle orofarynxcarcinomen HPV gerelateerd is. De meeste stalen zijn ofwel positief voor beide detectiemethoden (15/74) of negatief voor zowel de CISH als de p16 IHC (53/74), maar in onze studie vonden we ook 6 stalen die positief waren voor p16 en negatief voor hr-HPV CISH. Deze gegevens zijn zeer analoog aan de cijfers die gerapporteerd worden in de literatuur. Deze uitzonderingen die p16 IHC positief en hr-HPV CISH negatief zijn, kunnen worden verklaard door ofwel een alternatief mechanisme van p16-overexpressie of een mutatie van het retinoblastoom gen die niet gerelateerd is met HPV, of de aanwezigheid van andere HPV-types die niet detecteerbaar zijn met de beschikbare probes. Recente literatuur suggereert dat p16 IHC alleen voldoende is voor de indeling van tumoren voor verdere behandeling en prognose en dat HPV-specifieke testen onnodig zijn.
Na het bekijken van de tumor histologie door middel van de HE kleuring bleek slechts 70% van de HPV geïnduceerde carcinomen geen keratine bevatten. 30% van deze tumoren bevat dus wel keratine, wat aantoont dat evaluatie van de morfologie alleen onvoldoende is om te beslissen over het al dan niet verder HPV testen voor deze tumoren.

 

Samenvatting eindwerk 2005-2006: Vergelijkende studie tussen immunohistochemie en chromogeen in situ hybridisatie bij de bepaling van EGFR in adenocarcinomen van de long

De epidermale groeifactor receptor (EGFR) speelt een belangrijke rol bij de carcinogenese door de groei van tumorcellen te promoten. De EGFR inhibitoren hebben veelbelovende resultaten getoond bij patiënten met gevorderde niet-kleincellige longcarcinomen (NSCLC) die geen respons toonden na chemotherapie. Respons in klinische studies is waargenomen in ongeveer 10 tot 28% van de patiënten, en bij ongeveer 30% van de patiënten stabiliseert het ziekteproces. Een belangrijk probleem is op welke basis de patiënten te selecteren die in aanmerking komen voor een behandeling en welke niet.
EGFR in combinatie met chromogeen in situ hybridisatie (CISH) is de beste voorspellende marker voor klinische respons op EGFR inhibitoren in NSCLC.
Vandaar het belang van deze studie waarbij twintig patiënten worden gescreend om in aanmerking te komen voor een behandeling met de EGFR tyrosinekinase inhibitoren gefitinib en erlotinib bij gevorderde niet-kleincellige longcarcinomen. De stalen werden geselecteerd door pathologen op achttien vrouwen die niet gerookt hebben en zich presenteren met een adenocarcinoom in de long. Gezien er in de literatuur beschreven staat dat deze tyrosinekinase inhibitoren voornamelijk zouden aanslaan bij Aziatische vrouwen, die niet gerookt hebben is de selectie daarop gebaseerd. Op vraag van de dienst pneumologie werden er twee mannen bijgevoegd om de kleuring te evalueren en de resultaten te vergelijken.
Eerst en vooral wordt er van elk staal een immunohistochemische kleuring uitgevoerd om EGFR overexpressie aan te tonen. Het doel van de CISH test is om patiënten met NSCLC te identificeren die het meest waarschijnlijk zullen reageren op de nieuwste doelgerichte therapieën. CISH kan EGFR-amplificatie aantonen in NSCLC tumoren.
Recente klinische studies tonen een verband tussen een hoog EGFR genenaantal en een gunstige klinische respons voor gevorderde NSCLC patiënten die behandeld worden met nieuwe doelgerichte therapieën, zoals Iressa® (gefitinib) of Tarceva® (erlotinib).

Address

De Pintelaan 185
9000 Gent
Belgium

Contacts

Traineeship supervisor
Geenen Sofie
Zoekopdracht
Klassiek
Via Map